1. Is het altijd een goed idee om kinderen in verschillende talen op te voeden?
Ja, zolang deze talen worden gesproken in de familie of in de omgeving van de kinderen en daarom als natuurlijk, vanzelfsprekend en nuttig worden ervaren door het kind. Een meertalige stad als Brussel is dan ook een gunstige omgeving om een kind meertalig op te voeden.
Hoeveel talen kunnen kinderen leren? Zo veel als ze nodig hebben en bereid zijn te leren. Er bestaat geen andere limiet voor het aantal talen dan de hoeveelheid regelmatige contacten en interacties die kinderen kunnen hebben in de verschillende talen. Kinderen zullen talen leren (zoals alle andere dingen in het leven) als ze in hun dagelijks leven een behoefte of noodzaak voelen om ze te leren. Als mensen rondom hen (familie, opvang, school, vrienden,…) consequent en in voldoende mate verschillende talen spreken, zullen kinderen gemotiveerd zijn om ze te leren.
2. Wat moeten we doen om onze kinderen in hun thuissituatie meertalig te maken?
Een eerste zeer belangrijke vereiste is dat ouders een positieve houding tegenover meertaligheid aannemen, zodat de kinderen voelen dat het belangrijk is en voordelig is om meer dan één taal te kennen. Ten tweede moeten de ouders een taalstrategie hanteren die goed aangepast is aan de gezinssituatie en alles daarrond en zich daar zo consequent mogelijk aan houden.
Als de ouders verschillende moedertalen spreken, en als deze talen gestandaardiseerde en geschreven talen zijn, dan is het zogenaamde OPOL-principe de meest aangewezen strategie. OPOL komt neer op één taal per ouder (One parent, one language): de ouders gebruiken consequent elk hun eigen moedertaal tegenover het kind en doen dat zo vroeg mogelijk, liefst vanaf de geboorte. Dat heeft het voordeel dat er een intiemere band met het kind en met hun gezamenlijke culturele wortels wordt gecreëerd. De OPOL-strategie reikt ook een goed taalmodel voor het kind aan, omdat de ouders de taal spreken die ze het best beheersen.
Als de ouders dezelfde moedertaal hebben, is het nog steeds mogelijk om thuis een omgeving van tweetaligheid te creëren door het gebruik van de zogenaamde artificiële strategie: one of the parents uses with the child a second language that is not his or her own mother tongue. Eén van de ouders gebruikt tegenover het kind een tweede taal die niet zijn of haar moedertaal is. Dit vereist een zeer goede beheersing van de tweede taal en een grote vastberadenheid, aangezien dit niet de meest natuurlijke keuze is. In de meeste families met één enkele moedertaal zullen de kinderen echter vooral meertalig worden door naar een school te gaan waar de voertaal een andere taal is dan de thuistaal, hetzij gedeeltelijk, hetzij volledig.
Bij elk van deze basisstrategieën kan de rol van de ouders en de school vaak nuttig worden aangevuld door andere mensen die een regelmatig contact hebben met het kind: grootouders of andere verwanten, buren, kinderverzorgers, leerkrachten, jeugdbewegingen, enzovoort. Deze mensen kunnen de taalcompetentie versterken die kinderen te danken hebben aan hun ouders of hun school, of kunnen de kinderen een andere taal leren en hen de kans geven om die regelmatig te oefenen. Een kind dat bijvoorbeeld geboren is in een homogeen Franstalig gezin zou Nederlands kunnen leren door een Nederlandstalige kinderoppas te hebben en later lid te worden van een Nederlandstalige jeugdbeweging of sportclub.
3. Welk type school is het meest geschikt om onze kinderen meertalig te maken?
De schooltaal heeft de grootste kans om de sterkste taal van het kind te worden, zodat dit gegeven – samen met andere, zoals de afstand van thuis of het pedagogisch project - een belangrijke overweging is bij de schoolkeuze. Welke soort school de beste is, is sterk afhankelijk van de specifieke gezinssituatie.
Neem bijvoorbeeld een tweetalig gezin. Als men kan kiezen tussen twee talen wat de onderwijstaal op school betreft, is het beter, ceteris paribus, om de taal te kiezen die het minst aanwezig is in de thuisomgeving. Als de mogelijkheid bestaat, mogen de ouders ook kiezen om hun kinderen naar een school te sturen die een derde taal als onderwijstaal heeft, zodat hun kinderen drietalig kunnen opgroeien — zelfs viertalig als de school immersie aanbiedt in alweer een andere taal dan de thuistalen. Opdat dit goed zou werken, is het wel belangrijk dat op zijn minst één ouder de schooltalen kent of verwerft om het huiswerk van de kinderen op te volgen, terwijl men de thuistalen aanhoudt voor de meeste andere doeleinden en men ervoor zorgt dat de kinderen voldoende in contact komen met elk van de betrokken talen.
In het geval van eentalige gezinnen is de meest evidente keuze, als het mogelijk is, een immersieschool met de thuistaal als een van de onderwijstalen. Voor de meeste gezinnen in Brussel is dit geen reële keuze omdat hun thuistaal geen onderwijstaal is in welke Brusselse school ook, of enkel in scholen die inschrijvingsgelden vragen die zij niet kunnen betalen of enkel in Europese scholen waar zij geen toegang toe hebben. Zelfs voor gezinnen met Frans als thuistaal bestaat deze keuze dikwijls niet. De toegang tot Franstalige scholen die in Brussel immersieonderwijs aanbieden, is beperkt (10 lagere scholen en 18 middelbare scholen) en ingewikkeld. Het belangrijkste obstakel is het algemene plaatstekort, gekoppeld aan een registratieprocedure die verschillende criteria in rekenschap neemt (zoals de socio-economische achtergrond of de afstand van de school). Bovendien is men in het immersieonderwijs niet verzekerd van onderwijscontinuïteit tussen de lagere en de middelbare school.
Het zou erg wenselijk zijn als meer scholen immersieonderwijs zouden aanbieden of als echte tweetalige of meertalige scholen konden worden gefinancierd door de Belgische overheden. Ondertussen sturen veel ouders hun kinderen naar een school waar de voertaal een andere taal is dan hun eigen taal. Velen hebben geen andere keuze.
4. Is het een goed idee om kinderen naar een school te sturen waar de voertaal een andere taal is dan de thuistaal?
Submersieonderwijs verwijst naar een situatie waarin leerlingen naar school gaan in een andere taal dan hun moedertaal, waarbij de moedertaal nooit als onderwijstaal wordt gebruikt. Submersieonderwijs, op deze manier gedefinieerd, was een gebruikelijke praktijk in heel Europa toen de officiële taal van de jonge naties de enige onderwijstaal was en vaak verschilde van de thuisdialecten van de leerlingen. Het is een gebruikelijke praktijk in het hedendaagse Afrika, waar de koloniale taal vaak de enige onderwijstaal is voor kinderen met Afrikaanse moedertalen. En ook de meeste kinderen uit Brusselse migrantengezinnen hebben op dit ogenblik geen andere keuze dan submersieonderwijs. Er is simpelweg geen school die onderwijs in hun moedertaal aanbiedt, en voor velen onder hen is er ook weinig hoop dat dat ooit het geval zal zijn: zelfs indien Standaardarabisch in sommige scholen als een onderwijstaal werd aangeboden, dan nog zou het nog steeds erg verschillen van het Marokkaanse dialect darija en vooral van de Berber-dialecten waarmee vele migrantenkinderen thuis opgroeien.
Naar school gaan in een taal die men niet of onvoldoende beheerst, kan een traumatische ervaring zijn. Submersieonderwijs kan leiden tot een langdurige taalhandicap die het leren van alle vakken aantast en soms leidt tot permanente cognitieve en psychologische achterstand. De frequentie van deze effecten heeft submersieonderwijs een slechte naam gegeven bij taal- en onderwijskundigen, vooral omdat het vaak geassocieerd wordt met de stigmatisering van de moedertalen van de kinderen.
Niettemin kan ook submersieonderwijs succesvol zijn. Veel leerlingen trekken zich opvallend goed uit de slag en beheersen de schooltaal op het einde van hun schoolloopbaan even goed als de gemiddelde moedertaalspreker, terwijl ze ook taalvaardig blijven in hun thuistaal. Of submersieonderwijs al dan niet succesvol is, hangt af van verschillende factoren, zoals de houding en de vaardigheden van de leraren en de mate waarin ze rekening willen of kunnen houden met de speciale noden van kinderen met weinig of geen voorkennis van de schooltaal. Daarnaast zijn er ook de taalkundige samenstelling van de klasgroepen, de (on)mogelijkheid van de ouders en de leerkrachten om met elkaar te communiceren, het consequente gebruik van talen in de thuissituatie en de mate waarin men in contact komt met de schooltaal in de media of tijdens buitenschoolse activiteiten en in de leeftijdsfase die voorafgaat aan de schooltijd.
In de Brusselse context is het uiterst belangrijk dat de factoren die bijdragen tot een succesvolle submersie-ervaring worden geïdentificeerd en gestimuleerd. Het is daarbij van groot belang om zo veel mogelijk lessen te trekken uit de verwezenlijkingen en de moeilijkheden van de vele Nederlands- en Franstalige scholen die geen andere keuze hebben dan submersieonderwijs aan te bieden aan het merendeel van hun leerlingen. Er zal bovendien steeds moeten worden gezocht naar nieuwe manieren om deze cruciale uitdaging zo efficiënt mogelijk aan te pakken. Zie ook de brochure uitgegeven door het Onderwijscentrum Brussel voor ouders die hun kinderen naar een Nederlandstalige kleuter- of basisschool willen sturen.
5. Hoe belangrijk is consequentie?
Kinderen zijn genetisch uitgerust om verschillende talen te leren als ze opgroeien. Als men er echter voor wil zorgen dat jonge kinderen hun verschillende talen niet gaan vermengen, is enige consequentie in het taalgebruik met het kind belangrijk. Idealiter zou in de communicatie met het jonge kind altijd dezelfde taal moeten worden gebruikt door de ouders en de andere volwassenen die regelmatig contact hebben met het kind. Zij moeten vermijden om van de ene taal naar de andere te springen in dezelfde zin, tijdens hetzelfde gesprek of van de ene op de andere dag. Zij moeten vooral niet proberen om met het jonge kind de taal van de school of kinderopvang te spreken als zij die taal zelf onvoldoende beheersen. Dat helpt het kind niet om de schooltaal of de voorafgaande taal te leren. Integendeel is het op die manier moeilijker voor kinderen om de uitspraak- en grammaticaregels te vatten die de grondslag vormen voor de gesprekken waarmee ze in contact komen. Het is veel beter om bij hun moedertalen te blijven.
Dat ideaal is echter vaak onbereikbaar, in het bijzonder wanneer de moedertaal van de ouders een ongeschreven dialect is zonder een vastgelegde code en doordrongen van leenwoorden uit andere talen. Wat in dit geval de beste strategie is, zal van de concrete omstandigheden afhangen. Op de eerste plaats mogen ouders zich in een dergelijke situatie niet schuldig voelen en mogen ze de emotionele relatie met hun kinderen niet laten verstoren door taalmoeilijkheden. Ze moeten nog steeds trots zijn op hun moedertaal en, als het enigszins haalbaar is, proberen om ze door te geven aan hun kinderen, terwijl het vroeg en regelmatig bijwonen van Frans- of Nederlandstalig kleuteronderwijs hun kind moet helpen om een stevige taalverwerving van één standaardtaal op te bouwen vooraleer de lagere school start.
De aandacht voor consistentie kan in ieder geval afgezwakt worden als de kinderen tieners worden en hun verschillende talen stevig verankerd zijn en zich duidelijk van elkaar onderscheiden. Het hoeft de ouders er overigens ook niet van te weerhouden om in de nabijheid van het kind een andere taal te spreken, onder meer met elkaar. Ook hoeft het hen er geenszins van te weerhouden om uitzonderingen toe te laten op de basisregels, zolang die duidelijk afgebakend zijn qua activiteit, tijd en plaats. Het kind zal begrijpen dat er een tijdelijke verandering van regels plaatsvindt en zal daardoor niet verward zijn. Dat kan bijvoorbeeld bij de controle van het huiswerk, het lezen van een boek, tijdens een uitstapje of op vakantie.
6. Zal mijn meertalig kind talen door elkaar halen?
Het mengen van talen is een normale fase in de taalontwikkeling van een twee- of meertalig kind en daarom niets om zich zorgen over te maken. Veel ouders maken melding van een dergelijke fase. Wanneer het kind ouder wordt, vermindert doorgaans het onvrijwillige dooreenhaspelen. Sommige bewuste mengvormen kunnen echter wel permanente communicatiekenmerken worden bij meertalige kinderen en volwassenen. Een voorbeeld daarvan is code switching, met name het overstappen van de ene taal naar de andere in hetzelfde gesprek met gesprekspartners die dezelfde talen beheersen. Een ander voorbeeld is het gebruik van leenwoorden, het aanwenden van woorden uit een andere taal om beter de bedoelde betekenis uit te drukken. Dat is geen teken van verwarring, maar het samenbrengen van een breder repertoire in een meertalige omgeving. Om onvrijwillige vermenging en verwarring te minimaliseren, is het aan te raden dat elk van de ouders altijd dezelfde taal spreekt met hun jonge kinderen om hen een duidelijk model aan te reiken.
7. Vertraagt het gelijktijdig leren van twee talen op jonge leeftijd de taalontwikkeling?
Niet noodzakelijk. Wanneer men een vergelijking maakt met eentalige kinderen, worden vaak enkele vertragingen in het activeren van een of meer talen van het meertalige kind gemeld. Deze vertragingen zijn moeilijk exact te bepalen, precies omdat ook eentalige kinderen niet allemaal op hetzelfde moment hun taal activeren. Zie bijvoorbeeld voor recente onderzoeksgegevens die zowel betrekking hebben op het Frans als op het Nederlands. Kinderen moeten verschillende codes op hetzelfde moment "ontcijferen" en daarom is het normaal dat het langer kan duren: zij moeten verschillende woorden voor elk ding leren, verschillende manieren om die woorden met elkaar te verbinden en ook leren wanneer, met wie en hoe elk van hun taalsystemen gebruikt moet worden. Deze vertraging duurt doorgaans niet lang, maar het kan wat frustratie opwekken bij de kinderen en bij de ouders, die zo snel mogelijk gerustgesteld willen worden over de taalcompetenties van hun meertalig kind. Zonder enig substantieel probleem te veroorzaken, zullen de verschillende talen over het algemeen tot ontwikkeling komen wanneer het kind er klaar voor is. Het is dan ook niet aan te raden om de gezinstalen na enige maanden of jaren te veranderen. Dat kan het kind in verwarring brengen en nieuwe vertragingen veroorzaken, naast het feit dat het de tweetaligheid van het kind misschien onomkeerbaar aantast.
8. Kunnen televisie en computers ondersteuning bieden?
Televisie en andere media in talen die anders zijn dan de moedertaal vormen ook een uitstekende ondersteuning voor de opvoeding van meertalige kinderen. Het feit dat de keuzes die beschikbaar zijn via kabeltelevisie, satelliettelevisie of het internet steeds diverser zijn, is in dit opzicht zowel een zegen als een vloek voor taalverwerving. Een zegen omwille van de verscheidenheid aan talen die nu op deze manier toegankelijk is. Maar ook een vloek, want als men de keuze aan de kinderen overlaat, zal de wet van de minste weerstand hen er vaak toe leiden om te opteren voor audiovisueel materiaal in de taal waarin ze zich het meest comfortabel voelen. Televisie en internet kunnen dus prachtige hulpmiddelen zijn bij een meertalige opvoeding, op voorwaarde dat het gebruik ervan gecontroleerd wordt door de ouders. Dat is in veel gezinssituaties in de praktijk wellicht niet eenvoudig, en in de praktijk zal er naar een voor iedereen aanvaardbare strategie moeten worden gezocht. Ouders zouden hun kinderen vooral moeten aanmoedigen om programma’s en films te bekijken in de taal die ze moeten of willen leren, hetzij met ondertitels in de doeltaal, hetzij met ondertitels in de moedertaal. Deze strategie komt zowel de luister- als de leesvaardigheid van kinderen ten goede.