La Tricoterie, St Gillis, zondag 27 april 2014
Panel: Françoise Bertieaux (MR), Christos Doulkeridis (Ecolo), Didier Gosuin (FDF), Brigitte Grouwels (CD&V), Joelle Milquet (CdH), Pascal Smet (SP.A), Elke Van den Brandt (Groen), Johan Van den Driessche (N-VA), Guy Vanhengel (Open VLD), Rudi Vervoort (PS).
Inleiding door Anna Sole Mena en Alex Housen. Moderatie door Philippe Van Parijs.
1. Iedereen drietalig? De deelnemers gaan akkoord met het belang van de kennis van het Frans, Nederlands en Engels in Brussel en over de voordelen van het vroeger en actiever leren van andere talen dan de onderwijstaal. Sommigen uiten echter hun bezorgdheid dat deze ambitie mogelijk te ver zou gaan voor een deel van de leerlingen, die met een taalachterstand beginnen en de onderwijstaal nog niet beheersen. Mogelijk zou verplicht kleuteronderwijs vanaf drie jaar voldoende taalbeheersing van het Frans of Nederlands kunnen garanderen voordat het kind naar het lager onderwijs doorstroomt (Gosuin).
2. Tweetalige scholen? Het lijkt de meerderheid van de participanten opportuun de piste van tweetalig kleuter- en basisonderwijs te onderzoeken, zowel met vrije (Milquet) als met gemeentelijke inrichtende macht (Vervoort, Smet). Dit zou met een gezamenlijke financiering van de twee Gewesten kunnen, maar zonder het doel de unicommunautaire scholen (met of zonder immersie) volledig te vervangen. Om de goede werking van zulke scholen te garanderen, is een vorming van tweetalige leerkrachten in het Brussels hoger onderwijs noodzakelijk, gefinancieerd door de twee gemeenschappen (Vanhengel). Reserve: Is het niet het geval dat het Nederlandstalig onderwijs sowieso reeds drietaligen opleidt, gezien de sterke aanwezigheid van het Frans en het Engels in de taalomgeving van de Brusselse scholieren? (Van den Driessche).
3. Genoeg Franstalige en Nederlandstalige scholen? De panelleden gaan ermee akkoord dat de verhouding van leerlingen in het Franstalig en Nederlandstalig onderwijs niet vooraf bepaald is. De Grondwet geeft ouders het recht te kiezen tussen overheidsscholen en vrije scholen, maar ook (in Brussel) tussen Franstalige en Nederlandstalige scholen. Het aanbod van de Franse en Vlaamse gemeenschap moet dus tegemoet komen aan de vraag van alle Brusselse gezinnen, en niet uitsluitend of zelfs prioritair van diegenen waarvan de moedertaal, respectievelijk, het Frans en het Nederlands is: alle Brusselse kinderen verdienen dezelfde rechten. Zo moet de Vlaamse gemeenschap bijvoorbeeld proberen 30% van de plaatsen aan te bieden in plaats van de huidige 20% (Grouwels). Zolang er echter capaciteitsproblemen zijn moet de huidige voorrangsregel van kracht blijven en zelfs versterkt worden (Van den Driessche).
4. Genoeg leerkrachten? Een uitwisseling van “native speakers” van het Frans en het Nederlands is in ieder geval uiterst wenselijk. De verschillende gewesten hebben een akkoord afgesloten rond het detacheren van leerkrachten in scholen van de andere gemeenschap, tot nu toe helaas zonder veel concrete gevolgen. Bovendien verlaten veel Brusselse leerkrachten het onderwijs, of gaan ze lesgeven in een school buiten Brussel, vooral aan Nederlandstalige zijde. Om hen aan te trekken en in Brussel te houden zou het erg nuttig zijn hen beter voor te bereiden op de onderwijsrealiteit. Een sterke meerderheid van de deelnemers spreekt zich uit voor een stage waarbij de toekomstige leerkracht verondersteld wordt een tijd te gaan leven in de buurt van de school waar hij/zij aan de slag zal gaan. Daarnaast zijn goede coaching en pedagogische ondersteuning, toegespitst op het Brusselse publiek, ook heel belangrijk. Het feit dat de meeste leerkrachten in Brussel (zowel Frans- als Nederlandstalig) zelf niet in de stad wonen, wordt door de deelnemers als een probleem beschouwd. Het idee om hen financieel tegemoet te komen bij het kopen of huren van een woning in Brussel, of om hen voorrang te geven bij het toekennen van een woning van een OCMW of gemeentelijke grondregie (geen sociale woningen), kent echter geen unanieme bijval.
5. Erkenning van de Brusselse bijzonderheden door de Franse Gemeenschap? De Franstalige deelnemers zijn het erover eens dat men van de Franse Gemeenschap moet eisen dat het Nederlands wordt opgenomen in het Brusselse Certificat d’Etudes de Base. Dat het Nederlands er momenteel geen deel van uitmaakt, lijkt te suggereren dat het van minder belang is in vergelijking met de andere schoolvakken, en is niet motiverend voor zowel leerlingen als leerkrachten (Bertieaux). Volgens dezelfde logica zou er een strengere toets Nederlandse taalvaardigheid moeten volgen in Brussel na het tweede jaar secundair, en zouden zowel Nederlands als Engels verplichte vakken moeten zijn in de beroepsrichtingen. De Franse Gemeenschap zou ook de bijkomende kosten op zich moeten nemen die de verplichte Nederlandse lessen vanaf het derde jaar basisonderwijs met zich meebrengen (Vervoort). In het algemeen lijken de deelnemers het erover eens te zijn dat er meer financiering moet komen van de Franse Gemeenschap voor de specifieke taalbehoeften in Brussel, overigens zonder daarom de huidige financiële basisverdeelsleutel in vraag te stellen (Bertieaux), die volgens een studie van Donat Carlier erg voordelig is voor het verplichte Waalse onderwijs wegens de beduidend kleinere klasgroepen in de meer landelijke gebieden in Wallonië: net zoals de Waalse leerlingen naar school moeten kunnen gaan op aanvaardbare afstand van hun woonplaats, moeten de Brusselse leerlingen uitgerust worden met de talen waar ze zo’n sterke nood aan hebben.
6. Ondertiteling? De deelnemers gaan ermee akkoord dat er heel wat kansen om een andere taal te leren verloren gaan door het dubben van films en televisie-uitzendingen. Dat geldt voor alle Franstalige zenders. Bij de RTBF komt er (beperkte) vooruitgang in het journaal, maar het Nederlands wordt nog steeds niet systematisch ondertiteld, en het Engels en Duits al helemaal niet. In principe wordt er iedere week een film uitgezonden “op aanvraag” in meertalige versie, maar dat engagement wordt niet altijd gerespecteerd, en er wordt niet op de juiste manier reclame gemaakt voor deze optie (interpellatie van Régine Florent, IHECS). In Brussel doet tvbrussel al heel wat meer aan ondertiteling dan de andere Belgische media. Aan Franstalige zijde lijkt er een consensus te bestaan over het feit dat télébruxelles ertoe aangezet moet worden, eventueel via extra financiële middelen, om ook meer gebruik te maken van ondertiteling. Ondertiteling, niet alleen in de moedertaal van de kijker maar in de taal die op dat moment gesproken wordt in de uitzending, is overigens ook een interessante manier om de taal te leren. De praktische mogelijkheden zijn helaas beperkt, door de concurrentie van zenders uit Frankrijk, en doordat de tv-distributeurs meerdere taalkeuzes mogelijk maken, waartussen ook de gemakkelijkere gedubte versie (Bertieaux). Tot slot zijn de meeste deelnemers, zowel Frans- als Nederlandstalig, het erover eens dat aan de Brusselse bioscopen gevraagd mag worden om gedubde filmvoorstellingen duurder te maken dan ondertitelde.
7. Verenigingsleven? Iedereen is het erover eens dat de school niet alles op zich kan nemen, en is overtuigd van de waarde van initiatieven zoals BxBrussels (interpellatie van Cathy Van Remoortere, social manager van BxBrussels), die proberen om taalverwerving (FR/NL/EN) te integreren in de sport. Deze initiatieven moeten worden aangemoedigd door de overheden, meer bepaald door de erkenning en gezamenlijke financiering door beide gemeenschappen. Er lijkt ook consensus te zijn in het voordeel van "brede scholen" (interpellatie van Piet Vervaecke, directeur Onderwijscentrum Brussel), d.w.z. samenwerkingen tussen een school en een netwerk van lokale verenigingen, o.m. ter bevordering van het gebruik van de schooltaal buiten de school, voor de kinderen die deze taal niet als thuistaal spreken. Dit netwerk kan ook tweetalig zijn, maar moet op een realistische manier rekening houden met het onvermijdelijke onevenwicht in de aanwezigheid van beide talen in de Brusselse omgeving.
8. Institutionele hervorming? Sommige deelnemers (waaronder Smet/Vervoort, Doulkeridis/Van den Brandt) zijn voorstander van een evolutie naar een België dat gebaseerd is op de drie (of vier) gewesten. Bovendien lijkt er een brede consensus te bestaan om het Brussels Gewest een grotere coördinerende verantwoordelijkheid te geven op vlak van onderwijs. Aan de Franstalige kant lijkt men het er ook over eens te zijn dat de Franse Gemeenschap duidelijker geherprofileerd moet worden als een confederale structuur waarin twee gewesten bepaalde bevoegdheden bundelen. Dit moet zich bijvoorbeeld uiten door het feit dat de minister-presidenten van Wallonië en Brussel elkaar afwisselen als voorzitter van de Ministerraad van de Franse Gemeenschap.
9. Micro-innovaties? Er is in ieder geval ruimte voor veel bottom-up innovaties, binnen het kader van de bestaande structuren, en voor veel samenwerkingen die het mogelijk maken om ervaringen en middelen te bundelen, te beginnen met talenkennis. Er is geen enkel domein waarbinnen de complementariteit van de twee gemeenschappen eveidenter is dan de ontwikkeling van taalvaardigheden. Het is vooral belangrijk dat de bevoegde autoriteiten op elk niveau deze innovaties en samenwerkingen aanmoedigen, en daarbij rekening houden met de taalkundige specificiteit van Brussel: alleen wanneer de Brusselaars de kans krijgen hun specifieke troeven volledig te benutten,zullen ze hun specifieke uitdagingen efficiënt kunnen aanpakken. Alle deelnemers van het panel leken deze diagnose en ingesteldheid te delen. We zijn duidelijk zeer ver verwijderd van het tijdperk waarin de beperking van de uitbreiding van de taal van de andere gemeeschap in Brussel de eerste bekommernis van beide gemeenschappen leek te zijn.
Commentaar van Minister Brigitte Grouwels/Commentaire de la Ministre Brigitte Grouwels (13/5/2014):
De doelstelling van het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs moet zijn: twee- en meertalige 18-jarigen afleveren. De manier waarop moet elke school voor zich bepalen in functie van haar leerlingenpopulatie. In ieder geval moet veel vroeger begonnen worden met het aanleren van meerdere talen.